Bestuurders en Oudejaarsavond in de Franse tijd
|
|
Bestuurders en Oudejaarsavond in de Franse tijd Toen ik een jaar
of 14-15 was, waren de dagen rondom Oud en Nieuw een jaarlijks terugkerende
periode waar ik met veel plezier naar uitkeek. Uiteraard speelde de aanschaf
van vuurwerk hierbij een grote rol. Maar er was meer. In de eerste plaats de
gigantische hoeveelheden vlees (alcohol speelde toen nog niet zo) die je op
Oudejaarsavond werd geacht naar binnen te werken, fantastisch gewoon. Maar het
hoogtepunt moest dan nog komen. Nadat je iedereen om 12 uur netjes een hand had
gegeven ging je als de bliksem naar de Brugstraat. Want daar zou het
ongetwijfeld weer gebeuren. Het stond er dan vaak al zwart van de jongeren, het
merendeel een stuk ouder dan mij en al behoorlijk onder de olie. Op zich
gebeurde er dan nog niet zoveel, er werd wat geschreeuwd, wat vuurwerk aangestoken
en hier en daar op een bel gedrukt. Het werd echter pas werkelijk interessant
wanneer de Ommer Hermandad kwam opdagen. En dat ze kwamen, daar kon je vergif
op innemen. Het werkte ieder jaar weer als een rode lap op een stier. Achteraf
besef je pas dat het voor de bewoners van de Brugstraat niet altijd even
gezellig was, maar voor ons hoorde het er gewoon bij. Tegenwoordig
schijnt er op Oudejaarsavond nauwelijks nog een onvertogen woord te vallen in
de binnenstad, laat staan dat jongeren politieauto’s bekogelen met vuurwerk of
er zelfs bovenop klimmen. In feite is hier sprake van een historisch gegroeide
verschuiving in de eeuwenoude Oudejaarsavond-rituelen die zich ook in andere
plaatsen heeft voorgedaan. Voor een deel veroorzaakt omdat de politie, ook
wijzer geworden, minder prominent aanwezig is op deze avond. Maar de
belangrijkste oorzaak is een andere. In het begin van de jaren 70 was het
namelijk nog gebruikelijk dat de Ommer kroegbazen om 12.00 uur de tent moesten
sluiten. Dus wat kreeg je dan? Precies, het centrum stroomde vol met jongelui
die op die avond in de kroegen het jaar hadden uitgeluid. En die waren nog lang
niet klaar met feesten, dat begon immers pas om 12.00 uur echt. En ze waren
amper buiten of ze werden al op hun wenken bediend. Zoals gezegd, deze
verandering in het doorbrengen van de Oudejaarsavond mag wel historisch worden
genoemd. Als gemeentebesturen hun archieven eens wat vaker zouden lezen, hadden
ze zich heel wat ellende kunnen besparen, want in elk gemeentearchief zijn waarschijnlijk
nog wel sporen van de Oudejaarsavondrituelen te vinden. Ook in Ommen was het
verschijnsel niet onbekend, al duurde het tot de Franse Tijd voordat besloten
werd er daadwerkelijk tegen op te treden. We vinden er voor het eerst iets van
terug in januari van het jaar 1807. [i] Op de 19e
van die maand stuurt de magistraat van Ommen een bericht naar het toenmalige
Departementaal Bestuur. Hierin vermelden zij dat op de afgelopen Nieuwjaarsdag
verschillende inwoners zich niet hadden gehouden aan het verbod om “… op de straten en wegen zoogenaamd
Niewejaars schooten met geweren of pistolen te doen.”. De daders bestonden
meestal uit “moet willige jongens, zeer
aparent door ouderen aangespoort.” Met andere
woorden, de burgemeesters waren het zat geweest. Dat gedonder op Oudejaarsavond
en Nieuwjaarsdag elke keer moest maar eens afgelopen wezen. Er was een verbod
uitgevaardigd, men had zich er niet aan gehouden en er waren jongelui opgepakt.
En die waren, zo vermoedde men, ook nog eens door volwassenen aangespoord om
het verbod aan hun laars te lappen. Maar wat was er nou precies gebeurd? “Zo gebeurde het Egter dat den Secretaris dezer
stad (uitgelokt om de genomen maatregelen tot ontdekking der daders te
ondersteunen ende Executie daar van gade te slaan) op een troep jongens
losging, waar vandaan hij de Slag hoorde, en bevindende dat een van die knapen
een pistool bij zich had, zoo ontnam hij hem hetzelve en hield het in bewaring,
uit welk Pistool genoegzaam bleek kortelings geschoten te zijn.” De betrapte
jongen, ene Lucas Nevels, ongeveer 18 jaar oud werd de dag daarop geciteerd.
Oftewel, hij werd opgeroepen op het gemeentehuis te verschijnen om door de burgemeesters
verhoord te worden. Hij ontkende echter geschoten te hebben. Toch werd hij
beboet met 1 gulden omdat hij met andere jongens reeds eerder soortgelijke
streken had uitgehaald. Maar de jonge Nevels weigerde vervolgens zijn boete te
betalen. “… zoo het scheen door op
ruijing.” De burgemeesters
slaagden er niet in de overige daders te achterhalen, dus werd er een beproefd
middel ingeschakeld wanneer een onderzoek dreigde te stranden: er werden een
aantal volwassenen opgeroepen om inlichtingen te verstrekken. In dit geval
waren dit Arend Huisjen, Gerrit Meijerink GZn en Jan Bakker. Het werd echter al
snel duidelijk dat de bezorgdheid van de magistraat om een rustige
jaarwisseling niet alom werd gedeeld. Arend Huisjen[ii]
weigerde de hem gestelde vragen te beantwoorden, zelfs als dit onder Ede moest.
Vragen die, “zoo hij voorgaf, het niet de
Pijne waard rekende te beantwoorden, over dit eene beuzelagtige zaak.” Veel
duidelijker had hij z’n mening waarschijnlijk niet kunnen samenvatten. De
andere twee dachten er kennelijk net zo over, want zij antwoordden op
soortgelijke wijze. De magistraat kon niet veel anders concluderen dan dat men
de burgervaders verhinderde deze “buitensporigheden” na te speuren. Vandaar ook
de brief aan het Departementaal Bestuur. Men vroeg haar om deze personen te gelasten
hun medewerking te verlenen, zodat de daders opgespoord konden worden. Voorzover ik weet
heeft dit verzoek niet veel opgeleverd. De eerstvolgende vermelding van
bovengenoemde problematiek vinden we pas weer aan het eind van hetzelfde jaar.
Op 27 december 1807[iii] besloot de
magistraat om al vast te verbieden het zogenaamde Nieuwe jaar schieten en “alle koppeling op de straten op
oudejaarsavond”. Op beide overtredingen werd een boete van een goudgulden
gesteld. Het mocht echter
opnieuw niet baten. Op 1 januari 1808[iv]
al behandelt de magistraat een klacht van Derk Willem ten Toorn. Het betrof de
jongste zoon van J.G. Solders, die zich de vorige avond “..zich verkleed aan des zelves huis hadde vertoond, waar des zelvs
vrouwe en moeder uitermaten van verschrikt waren geworden”. Zoals gebruikelijk
in die tijd werd de verdachte oproerkraaier onmiddellijk opgehaald om voor de
burgemeesters te verschijnen en aan de tand gevoeld te worden. De jonge Solders
gaf echter geen krimp en ontkende glashard. Hij beriep zich op het feit dat er
geen enkel bewijs was dat hij diegene was geweest die de dames ten Toorn de
stuipen op het lijf had gejaagd. Er zat voor de
burgemeesters niets anders op “de nodige informatie te nemen”. Dus werden op 2
januari H. Veenhoven, zijn zoon Jan en Jan Veenhoven R:Z: als getuigen opgeroepen.
De eerste verklaarde van de verkleding niets te weten en de andere twee lieten
weten hierover niets te willen zeggen, “..zeggende
daartoe te moeten legaal geliteert worden”. Kortom, ze vertikten het een
getuigenis af te leggen. De magistraat gaf
het echter niet op. Bernardus ten Vonder werd als getuige opgeroepen. Volgens
hem was het wel zeker “dat de jonge
Solders zich verkleed en zwart gemaakt heeft en zulks gedaan te hebben in den
Jenever Branderij”. Iets soortgelijks
wordt verklaard door Hendrik van Straten. Volgens hem had hij zich verkleed in
het kantoor van de branderij. Het begon er dus
slecht uit te zien voor de jonge onverlaat. Wellicht daarom kwam zijn vader
zijn opwachting maken in de vergadering en loste de kwestie op door de boete
van 2 gulden en 2 stuivers die op de overtreding stond te betalen. Een jaar later,
aan het eind van 1808[v],
pakte de magistraat de zaak nog rigoureuzer aan. Al op 9 december besteedde ze
een vergadering aan de Nieuwjaarsperikelen. Ze constateren nogmaals hoe
moeilijk het is het verbod op het schieten op Nieuw Jaar te verbieden. Ze
besluiten tot het volgende: De inwoners worden nog eens herinnerd aan het
bestaande verbod met de toevoeging dat ook diegene over wiens deur of uit wiens
huizen wordt geschoten als daders aangemerkt kunnen worden. Bovendien loven ze
een beloning van zeven gulden uit aan diegenen die met bewijzen kunnen aantonen
wie zich niet aan het verbod hebben gehouden. Tenslotte wordt er nog een
beloning van 1 zilveren ducaat vastgesteld voor diegene die met behoorlijke
bewijzen de daders van andere “straatschenderijen” kunnen aanbrengen. We zullen het
nooit zeker weten, maar het lijkt erop dat de maatregelen hebben geholpen.
Althans, we vinden in 1809 niet de gebruikelijke beraadslagingen van de burgemeesters
op 1, 2 of 3 januari over de misstanden tijdens de afgelopen jaarwisseling.
Maar dat kan natuurlijk ook nadere oorzaken hebben gehad. Hoe het ook zij, een
jaar later was het weer raak. Op 2 januari 1810[vi]
meldde de secretaris dat er op Oudejaarsavond weer veel werd geschoten en dat
hij daarom de straat was opgegaan, om te ontdekken wie zich hier zoal mee bezig
hield. In het kort kwamen zijn belevenissen op het volgende neer. Tussen 18.30
en 19.00 uur zag hij bij het huis van E. de Vries drie jongens lopen die hij
ervan verdacht te willen gaan schieten. Hij besloot ze te volgen en zag ze
stoppen voor het huis van Aaltje Mensink. Daar hoorde hij ze tegen iemand zeggen
“de deur nog niet los”. Toen werd er door een van de drie geschoten, terwijl er
iemand in het huis van Aaltje Mensink vluchtte. Dit bleek later Jannes Bosch
geweest te zijn. Onmiddellijk na het schot greep de secretaris twee van de drie
knapen in hun nekvel, Evert Antonie Dangremond, zoon van Anthonie en Jan
Mensink. Zij beweerden bij hoog en bij laag dat zij de derde dader, G.A. Evers
naar later bleek, die ontsnapte, niet kenden. Evers had die avond met pistolen
gelopen en op de Bouwstraat (waarschijnlijk bij Jan Bosch de molenaar) beweerd
dat hij deze pistolen had gebruikt om op een wagen met zout te passen. De secretaris had
in de tussentijd niet stilgezeten en had, met toestemming van de president-burgemeester,
Evert Antonie Dangremond in Zwolle op zijn werk laten arresteren en gesommeerd
op het gemeentehuis te verschijnen om verhoord te worden. Evert Antonie bekent
alles. Hij kan zelf niet verklaren dat hij geen pistool in handen had gehad en
niet geschoten zou hebben dus hij wordt schuldig verklaard en krijgt een boete
opgelegd van 2 gulden en 2 stuivers. Ook Jan Mensink ontknet niets van het ten
laste gelegde. Evers had een pistool bij zich gehad en had dit, voordat ze bij
Aaltje Mensink aankwamen, in zijn aanwezigheid in het huis van Jan mansier
geladen met los kruit. Hij gaf toe dat er geschoten was, maar beweerde niet
gezien te hebben wie er nu precies de trekker had overgehaald. Bovendien
verklaarde hij eerder die avond met Evers pistool geschoten te hebben, maar dit
was voor de Brug (=Voorbrug) geweest. Hij kon echter, net als Dangremond, niet
ontkennen die avond niet ook in Ommen geschoten te hebben. Hij krijgt dezelfde
boete. De volgende gast
in de vergadering is Berent Sterken. Hij had in de nacht van 1 op 2 januari
Frerik van Munster vervangen als nachtwacht. Sterken verklaarde dat “… toen hij
half één riep op den Vrijthof op het huis van Aaltje Mensink geklopt is”.
Bovendien had hij toen hij bij het huis van Jan Bosch de molenaar kwam een
troep jongens had zien staan, waaronder Harmen van Elburg. Deze waren
vervolgens naar de Vrijthof gegaan en hij had toen gehoord dat er tegen de hof
van Jan Mansier of van J. Kramer werd geschoten. Tenslotte had hij tegen het
huis van Aaltje Mensink een uit een pistool of geweer geschoten, brandende prop
had uitgetrapt. Op dat moment werd er door iemand zijn hoofd vastgehouden, maar
helaas kon hij hem niet herkennen. De volgende klant
van de burgemeesters was weer een potentiele raddraaier, Coenraad van Hoek. Hij
werd beschuldigd van straatschenderij. Hij weigerde echter te bekennen en kwam
er vanaf met een boete van 12 stuivers. Helaas kon hij deze niet betalen en dus
werd hij, totdat er voor hem werd betaald in het gemeentehuis in bewaring
gehouden. Uiteindelijk werd hij na betaling vrijgelaten met de mededeling dat
hij alsnog een boete van 12 stuivers zou krijgen wanneer hij, nadat “het ligt
des avonds aangestoken was” op straat werd gesignaleerd, al was het maar om boodschappen
te doen. Op de avond van 2
januari kwamen de burgemeester opnieuw bijeen. Voor informatie waren nu
uitgenodigd Hermen van Gerner, Jan Jacobs, Jan Bosch, Hendrik van Straaten,
Janna Bakker en Adrin Cortel. Dit leverde echter niet veel nieuwe
gezichtspunten op. Wel informatief bleek het verhoor van Harm van Elburg te
zijn. Deze verklaarde dat hij op 1 januari in gezelschap van G.A. Evers en
Evert Antoni Dangremond op straat had gelopen en dat Evers 1 of 2 pistolen bij
zich had, waarvan hij er zelf ook wel een van in handen had gehad. Evers had in zijn
aanwezigheid in het huis van Jan Mansier een pistool geladen. Om een lang
verhaal kort te houden, het kwam er op neer dat ze vanaf ca. 18.00 uur tot diep
in de nacht met z’n drieen heen en weer gependeld tussen Brugstraat, Vrijthof
en Bouwstraat. Hij heeft inderdaad verschillende keren schoten gehoord, maar
weet niet wie deze afgevuurd heeft. Op 3 januari komt
er schot in de zaak. Dan verklaart Johanna Bosch dat zij op Nieuwjaarsdag
omstreeks 21.00 uur samen met Lubbigje Mensink aan het oppassen was in het huis
van Aaltje Mensink, toen Harmen van Elburg en G.A. Evers waren binnengekomen.
En Evers had een pistool bij zich. “Zoo als zij hadde gezien omstreeks 7 a half
8 uuren in het huis van haar vader had geladen op Oudejaarschavond.” Jan Bosch
vervolgens verklaart dat G.A. Evers en anderen op oudejaars-en nieuwjaarsavond
in zijn huis geweest zijn. Hij had ook gezien dat Evers een pistool bij zich
had en het had geladen met los kruit, “… hetwel den zelven voor gaf ex officio
te moeten doen ( terwijl hij als bediende van het kantoor van H. van der Wijck)
deurwaarder zijnde op smokkelaars paste. Waarvan hij nog rapport verwagtede”.
Na enige tijd waren Evers en zijn kornuiten vertrokken en kort daarna werd er
bij zijn huis geschoten. Ook Jan Mansier,
Jan Stijgh en zijn echtgenote verklaarden Evers pistolen te hebben zien laden.
Tenslotte verklaarde Jan Stijgh dat zijn kostgaanger Evers nog niet thuis was geweest
op oudejaarsavond toen hij naar bed ging. Hij had hem ook niet thuis horen
komen. Evers had namelijk een sleutel van de deur en kon dus thuiskomen wanneer
hij wilde. Zoals we zagen
gingen de burgervaders niet over één nacht ijs om een belhamel op een
overtreding te betrappen. Na drie dagen beraadslagen hadden ze hun conclusie
wel getrokken. Evers was zwaar in overtreding geweest. Ze leggen hem een fikse
boete van f 25,- op. De volgende dag blijkt Evers inderdaad behoorlijk onder de
indruk te zijn. Na bemiddeling van de secretaris verschijnt hij voor de
burgemeesters, bekent en verzoekt om enige consideratie. Dit wordt hem
uiteindelijk verleend, want de boete wordt verlaagd tot een dadelijk te betalen
ducaat (binnen is binnen zullen ze wel gedacht hebben) en de belofte zich
voortaan te gedragen. Wederom de “les” van dit al In de vorige Darde
Klokke schreef ik over de maire, J. Amama Chevallereau, die ontzettend veel
moeite deed z’n medeburgers te helpen met het oplossen van hen aangedaan
onrecht. We zagen ook dat hij hiervoor ten allen tijde beschikbaar was. In deze
aflevering zien we dezelfde Chevallereau, maar dan nog als secretaris. Ook nu
blijkt weer het enorme plichtsbesef van deze domineeszoon. Het scheelde
natuurlijk enorm dat hij ongetrouwd was en op dat moment nog bij z’n ouders in
huis woonde. Misschien had hij ook wel schik in zijn speurwerk, want waarom ga
je anders op oudejaarsavond de slecht of niet verlichte straat op om eventuele
raddraaiers in de kraag te vatten. Hoe dan ook, het lijkt me inmiddels vrijwel
uitgesloten dat de plaatsing van het politiebureau aan de Chevallereaustraat
louter en alleen op toeval berust. Op zich is het
natuurlijk opmerkelijk dat een gemeentebestuur zoveel tijd en energie stak in,
in onze ogen onschuldige, zaken als kwajongensstreken op Oudejaarsavond. Maar
men moet niet vergeten dat een groot deel van de Ommer huizen destijds nog
(voor een deel) uit hout werden opgetrokken. Er werd dus op allerlei manieren
op toegezien dat men zeer voorzichtig met vuur omging. En dat kon allemaal
tenietgedaan worden door een paar belhamels die met pistolen of geweren een
beetje in het donker brandende proppen aan het schieten waren. En kwajongens
waren het. Het merendeel bleek onder de 15 jaar oud te zijn. Alleen de zoon van
paardekoopman, wijlen Hendrik Nevels, bleek 18 jaar oud te zijn. Hetzelfde gold
voor de hoofdverdachte uit 1810, Gerhard Arnold Evers. Deze was in 1790 in
Kampen geboren en zat een jaar later, in 1811 op kamers in het huis van de
koopman Gerrit Mensink aan de Voorbrug no. 21. Evers en Nevels waren ook
degenen die in het bezit waren van de pistolen. De overige jongens, zo vond ik
in inv. nr. 173, blijken vrijwel allemaal rond de 10 jaar geweest te zijn. Die
vonden dat natuurlijk machtig interessant en wilden vast ook zelf wel een keer
schieten. Jannes Bosch was
waarschijnlijk de zoon van Idsert Bosch, de knoopmaker. Hij was op dat moment
bijna 10 jaar oud. Evert Antonie Dangremond zou de zoon van Jan Dangremond,
geweest kunnen zijn en was op dat moment 11 jaar oud. Coenraad van Hoek was de
zoon van Jan Wessel Hoek, eveneens knoopmaker. Coenraad was een buurjongen van
Evert Anthonij Dangremond en 9 jaar oud. Harmen van Elburg was een zoon van
Hendrik van Elburg, de schipper (inderdaad, een verre voorvader), en hij was op
dat moment 10 jaar oud. Jan Mensink heb ik niet terug kunnen vinden, maar het
zal me niet verbazen als hij een broertje of neefje was van Lubbegien Mensink
(18 jaar), die op die avond op het huis en de winkel van haar zus Aaltje
Mensink paste. Beide waren overigens dochters van Gerrit Mensink, de huisbaas
van Gerhard Arnold Evers. Dit verklaart misschien ook wie de deur opende voor
de andere jongens. Johanna Bosch tenslotte was een dochter van Jan Bosch, de
molenaar en op de bewuste avond 20 jaar oud. Verreweg het meest
intrigerende geval is echter dat van de verkleedpartij van de jonge Solders uit
1808. In de eerste plaats omdat hij of een broer van hem enige jaren laater herhaaldelijk
met Ommer burgers op de vuist ging en ook verder niet van onbesproken gedrag
blijk gaf.[vii]
In de tweede plaats omdat het hier om een geval van vermomming ging, een spoor
dus van een eeuwenoud ritueel waarvan we nu eigenlijk alleen nog iets terugvinden
in het carnaval. Maar hier kom ik een andere keer nog wel eens op terug. De vermomming,
in combinatie met de plek waar het plaatsvond, doet me vermoeden dat het niet
louter toeval is geweest dat juist Ten Toorn het slachtoffer werd van de “plagerij”.
Enige jaren daarvoor namelijk was Derk Willem ten Toorn door zijn buurman Hendrikus
Kleman beschuldigd van het “beswangeren” van Kleman’s dochter, Geesje.[viii]
Derk Willem woonde toen, in 1805, net als in 1808, bij zijn moeder en was toen
21 jaar. Over Geesje Kleman wordt in 1811 niets meer vermeld, maar zo jong zal
ze waarschijnlijk niet meer geweest zijn, want in 1805 was haar vader inmiddels
75 jaar en haar moeder 61 jaar oud. Hoe dan ook, het lijkt erop dat men dat 3
jaar later nog niet helemaal vergeten was. Tot slot nog dit:
het zal inmiddels wel duidelijk geworden zijn dat de kwajongens 200 jaar
geleden niet één, maar twee avonden en nog wel achter elkaar, de avond van hun
leven hadden. Zowel op Oudejaarsavond als op de avond van 1 januari was het gebruikelijk
om lekker veel lawaai te maken. Uit verschillende getuigenissen ontstaat ook de
indruk dat een deel van de Ommenaren niet zo zwaar tilden aan het kattekwaad
van hun zoons. Het hoorde immers bij de jaarwisseling. Wat dat betreft is er de
laatste jaren dus wel duidelijk iets veranderd. Die jongelui vandaag de dag
toch! Henk van Elburg. |